Lekker: sentiment en kitch in muzikaal epos ‘Het Pauperparadijs’
Twee zomers had ik iets belangrijks gemist. Vloekte ik twee zomers binnensmonds. Wat? Een voorstelling op locatie in de voormalige strafkolonie Veenhuizen. Die staat nu in Carré. Schuldbewust ben ik gaan kijken. Naar een try out. Het muzikale epos heet Het pauperparadijs. Het gaat over Amsterdamse armeluismensen die tweehonderd jaar geleden naar Drenthe werden gedeporteerd om met harde hand tot betere en zelfstandige mensen te worden gedrild. Er zit een vleugje Romeo & Julia in – een Jordanees straatschoffie wordt verliefd op de dochter van een bewaker. Hun leven in het armengesticht en hun lijden aan kadaverdiscipline wordt een hel. Dat zingen ze aan het begin van de show: ‘Bij ons in de Jordaan/ Zing je van Hela Hola Hel Ladiejee.’ Veenhuizen was trouwens in mijn kindertijd een plaatsnaam om van te rillen. In de negentiende eeuw moet het een nachtmerrie zijn geweest. Als je daar terechtkwam was het met je gedaan. Toch werd die hel ooit bedacht door de groothandelaar in maakbare idealen Johannes van den Bosch. Hij en zijn tijdgenoten uit de ‘IJzeren Eeuw’ vormen de andere rode draad in de vertelling.
Het pauperparadijs is al het Hollandse zusje van Les misérables genoemd. Wat moet je met zo’n mededeling? Het klopt ook niet. Er wordt bijvoorbeeld niet opzichtig gehengeld naar zoiets als hitpotentie. Het verhaal, de urgentie en de inhoud van het hele ding worden door de makers serieuzer genomen dan het slagen voor het musicaldiploma. De verteller Paul R. Kooij is veel meer een goeie gids dan een Master of Ceremonies. Hij doet er ook een paar rollen bij en maakt van dat ‘dubbelen’ weer een lekker nummer. Sentiment en kitsch zijn er ook in ruime mate, daar doen ze hier niet moeilijk over. Over de hier en daar iets te kordate strijdbaarheid ook niet trouwens. Sleutelrollen zijn goed bezet – er is overigens een dubbelebezetting, dan kunnen ze lekker vaak spelen. Dus je kunt Dragan Bakema treffen of Stefan Rokebrand. Ik zag Manon Nieuweboer, maar ’t kan ook Debbie Korper zijn. De muziek van Lavalu is in de uitvoering van twee Pauperbands puik in orde, net als de choreografie van Lonneke van Leth.
De ombouw van een locatie naar de toneellijst van Carré is een verhaal apart. Ze stonden in Drenthe twee zomers lang te spelen in het landschap waar deze geschiedenis zich had voltrokken. Die onherhaalbare krachtlijn is in Carré als het ware vervangen door de band met Amsterdam krachtig te versterken. Dat doen ze via de beeldtaal van Hollandse Meesters. Vormgever Michiel Voet en zijn mensen ‘schilderen’ met luchten, vergezichten, animaties en waterpartijen – beelden die kalm over bewegende schermen glijden. Dat gebeurt met veel romantisch gevoel voor dramatiek én voor het ambacht van de klassieke achterdoeken uit opera en toneel. Het is allemaal dik aangezet en op het randje van vet. Maar nooit er overheen. In de loop van de avond gaf ik me totaal gewonnen.
Bron: De Groene Amsterdammer